Toch liever griep is een artikel met als introductie de Mexicaanse griep in 2009 en de Spaanse griep in 1918 en memoreert de gevolgen en maatregelen van de pest in Oirschot in de 15e tot en met de 17e eeuw.
{AC}Als de griep uitbreekt raken velen al snel in paniek en worden we geconfronteerd met allerlei gezondheidsmaatregelen. Het Ministerie van Volksgezondheid laat dan al vrij snel weten dat er vaccins klaarliggen en dat er antibiotica voldoende voorradig zijn. Huisartsen vragen patiënten niet meteen naar hun praktijk te komen, maar wie zich niet goed voelt en last heeft van griepverschijnselen, telefonisch zijn of haar klachten te bespreken.
De World Health Organisation (WHO) riep op 11 juni 2009 de Mexicaanse griep uit tot een pandemie. Wereldwijd overleden er ruim 17.000 mensen, waarvan 60 in Nederland, aan deze griep. Bij de normale seizoensgriep sterven er in Nederland tussen de 250 en 2.000 personen. Vaak zijn de oorzaken van een overlijden niet uitsluitend aan het griepvirus te wijten, maar speelt een zwakke gezondheid een belangrijke rol. De term Mexicaanse griep wordt nu nog maar zelden gebruikt. Men spreekt liever van Influenza A H1N1 en wordt als gewone griep behandeld en steekt na 2009 bijna jaarlijks de kop op.
De Mexicaanse griep heeft veel overeenkomsten met de Spaanse griep. Deze heerste van 1918 tot 1919 en het virus dat deze ziekte veroorzaakte was van hetzelfde type als van de Mexicaanse griep . Het werd Spaanse griep genoemd, omdat de kranten in Spanje er het eerst melding van maakten. De griep manifesteerde zich echter voor het eerst in maart 1918 op de militaire basis Fort Funston in Kansas in de Verenigde Staten. Militairen brachten het vervolgens mee naar Europa. Aanvankelijk was het virus niet dodelijk, maar dat veranderde snel. Vooral jonge volwassenen werden door deze griep getroffen. Naar schatting overleden wereldwijd tussen de 20 en 40 miljoen personen. Het virus verdween weer net zo snel als het gekomen was. Eind 1919 was de pandemie weer voorbij.
Ook in het verleden werden we regelmatig getroffen door besmettelijke ziekten. De pest is er één van. Deze had net als de griep nu een enorme impact op het dagelijkse leven, maar in tegenstelling tot nu stond men er nagenoeg machteloos tegenover.
De pest is een ziekte die van de veertiende tot de zeventiende eeuw in Europa veelvuldig voorkwam en periodiek epidemische en soms zelfs pandemische vormen aannam en een enorme hoeveelheid slachtoffers eiste. Vormen van deze gevreesde ziekte zijn de builenpest en longpest. Men schat dat de builenpest of zwarte dood tussen 1347 en 1351 eenderde van de Europeanen het leven kostte. De verwekker is een bacterie die door rattenvlooien wordt overgebracht op mensen. Door de verdringing van de zwarte rat door de bruine rat kwam er rond 1670 een einde aan deze gevreesde ziekte in Europa. In Azië steekt de ziekte nog af en toe de kop op. De zwarte dood is een ‘hete ziekte, welke het bloed zeer schielijk doet verrotten, veroorzaakt door een zeer subtiel en vlug venijn, het welk door de lucht wordt ingeademd en in de klieren van de hals, oksels, in de borsten of in de liezen builen en koud vuur en op de huid karbonkels(zweren)en purperen plekken verwekt met de dood tengevolge’. Vanwege het ontbreken van antibiotica stierf 70% van de pestlijders. De longpest ontstaat door inademing van besmette lucht. Deze ziekte was 100% dodelijk. In 2009 brak in een afgelegen streek in China longpest uit. Een herder overleed en uit voorzorg werden 4.000 inwoners in quarantaine geplaatst.
De medici van die tijd stonden machteloos. De verwekker van de pest en de manier waarop de ziekte zich verspreidde zijn pas in 1894 ontdekt. Geselprocessies trokken door het land. Op marktpleinen begonnen de deelnemers onder het zingen van religieuze liederen elkaar te geselen om zo Gods toorn over de mensheid af te wenden. Volgens de geneesheren kwam de besmetting door een soort giftige wolk, die uit het zuidoosten kwam. Het was het beste om te vluchten naar een eenzame plaats. Aromatische kruiden verbranden was goed en aderlaten kon ook geen kwaad. De volkswijsheid raadde echter aan een bok in huis te nemen. Inderdaad hebben rattenvlooien een hekel aan de stank van bokken. Wie niet? De religie kreeg ook een bepaalde intensiteit door de pest. Sindsdien zijn er pestheiligen bekend zoals Sint Sebastiaan en Antonius Abt, die al de beschermer was tegen het Antoniusvuur, de vergiftiging door moederkoren dat vaak voor kwam. Ook Sint Joris werd aangeroepen tegen de pest. Maar alle vrome gebeden, aalmoezen en processies hielpen niet tegen de zwarte dood.
Ook Oirschot werd meerdere malen getroffen door de pest. Het is niet bekend hoeveel slachtoffers deze gevreesde ziekte eiste. Wel weten we dat de schrik bij de bevolking en dorpsbestuurders er goed in zat. In de schepenprotocollen van de vijftiende tot en met de zeventiende eeuw vinden we van tijd tot tijd aangrijpende voorvallen die met de pest te maken hadden en maatregelen die ter bestrijding en voorkoming genomen werden. Duidelijk blijkt hier de machteloosheid, angst en berusting uit.
Vanaf 1489 werden door het dorpsbestuur jaarkeuren opgesteld. Dit zijn plaatselijke verordeningen met bepalingen van zeer uiteenlopende aard. Ze werden vanaf de pui van het gemeentehuis na afloop van de Hoogmis op zondag afgekondigd en aangeplakt. Ook ten aanzien van de pest zijn er maatregelen in deze jaarkeuren opgenomen. Het is niet bekend wanneer deze er voor het eerst in terecht zijn gekomen. In 1619 wordt een compleet nieuw jaarkeur samengesteld, dat als enige bewaard is gebleven. Nieuwe bepalingen werden hieraan in de loop der tijd toegevoegd. In dit jaarkeur en de aanvulling van 1628 vinden we onder meer de volgende maatregelen ten aanzien van de pest.
- Varkens, honden en katten moeten ten tijde van de pest op het eigen erf gehouden worden.
- Als de pest in een huis heerst waar geen dieren worden gehouden en waar enige personen zijn overleden, dan zal dat huis een maand lang gesloten worden voordat het geschrobd wordt, met dien verstande dat wanneer de eigenaars en schrobbers toch in dat huis willen blijven zij niet van het erf mogen komen op straffe van 25 gulden boete. Schrobbers die het erf toch verlaten mag men neerschieten.
- Als schrobbers in het huis willen blijven dan moeten eigenaars deze voorzien van kost en inwoning, zodat ze niets tekort komen of zich daarover hoeven te beklagen .
- Als er vee in huis is dan mag dit door de schrobbers of eigenaars na zonsopgang naar de wei gedreven worden en moet voor zonsondergang weer op stal staan. Zij moeten in hun hand een witte roede van vier voet lang meevoeren en moeten wel op hun erf blijven.
- Mensen die door de pest zijn overleden moeten ’s middags begraven worden. Wie in de buurt komt moet gewaarschuwd worden, zodat hij zich uit de voeten kan maken.
- Wie in hutten met pestlijders komt, moet drie weken lang een witte roede meedragen en mag niet in de kerk of herbergen komen en mag ook geen bijeenkomsten bijwonen.
- Geen enkele schrobber mag binnen zes weken iets verbranden op straffe des doods.
- Vuil en mest moet voor zonsondergang begraven worden op de dag waarop het uit het huis van de pestlijder is verwijderd, echter de verwijdering mag niet eerder plaatsvinden dan na zes weken. Mest en afval dat buiten ligt moet afgedekt worden.
De schepenprotocollen bevatten onder meer de volgende voorvallen en bepalingen.
In 1496 neemt Herman Joerden Cleijnaerts twee kinderen van Jan Gijsbrecht Lebbens voor acht jaar in huis. Hij belooft ze te eten te geven en ze te kleden en zal ze dwingen en straffen alsof het zijn eigen kinderen waren. Als een van hen getroffen wordt door de pest of melaatsheid dan zal Herman ze op zijn kosten elders onderbrengen.
Jan Roelof Wijchmans wil in 1530 niet langer de voogdij over de minderjarige kinderen van zijn broer Dirk uitoefenen en wil ook niet langer het bewind voeren over de nagelaten goederen. Hij wil daarmee risico’s van bedrog en verdachtmakingen van vervreemding voorkomen. Zijn broer en zijn vrouw waren door de pest overleden. Voor getuigen overlegt hij nu een gedetailleerd overzicht van bezittingen, ACBRdat destijds door de schrobster van het huis van zijn broer en zijn vrouw werd opgemaakt en die toekomen aan de kinderen.
Een jaar later verhuurd de ene Willem aan de andere een huis met tuin en brouwhuis, gelegen in de Vleut in Best. De verhuurder woont in het centrum van Oirschot. Een van de huurvoorwaarden is dat wanneer de pest in hertgang de Kerkhof uitbreekt Willem met zijn huisgenoten in het huis in de Vleut mag komen wonen. De verhuurder overlijdt desondanks enkele maanden later.
Op 5 augustus 1558 tussen 6 en 7 uur in de middag zit Dielis Dirck Houbraken ziek van de pest in zijn huis op een stoel bij de haard. Getuigen verklaren onder ede dat hij samen met zijn vrouw tijdens de toediening van het H. Sacrament zijn testament heeft opgemaakt. Een van de getuigen heeft het testament opgeschreven, omdat de priester, Aert van Dommelen, daar geen tijd voor had. Of was hij bang voor besmettingsgevaar? Dielis overleed vóór 13 januari 1559.
In de oogstmaand van 1558 trouwen Peter Henricks van Kerkoerle en Elisabeth van Hertsroije officieel. Getuigen hebben het bruidspaar onder ede horen verklaren dat ze elkaar niet zouden verlaten, noch bij leven, noch bij sterven, noch om enig bezit of vrees voor de dood. Omdat Peter pest had diende pastoor, Cornelissen Breugelmans, tegelijkertijd het H. Sacrament toe. Hij ging hiervoor niet naar binnen, maar deed dit voor de deur van hun huis in Straten. Kort hierna is Peter overleden.
In 1558 overlijden vier van de zeven schepenen. Er wordt niet vermeld waaraan, maar de pest is een voor de hand liggende oorzaak.
In 1585 treffen we opnieuw een schrijnend geval van de gevolgen van de zwarte dood aan. De vrouw van Dirck de Hoppenbrouwer is aan de pest overleden en hijzelf heeft ook de pest gehad. Zijn vrouw heeft hem een zoon nagelaten. Ze waren onder huwelijkse voorwaarden getrouwd, waardoor hij van de bezittingen van zijn vrouw alleen een koe, een bed en een rente van acht gulden geërfd heeft. Van zijn ouders heeft hij ook niets geërfd en wegens beider ziekte zijn ze ook niet in staat geweest bezit te verwerven. Hierdoor waren ze niet in staat alle kosten voor het schrobben van het huis, het ziekbed en de begrafenis te betalen. Om onmin in de toekomst te voorkomen treffen de schoonvader, zwager en broer van Dirck een regeling.
Twee jaar later is er voedselschaarste. In augustus 1587 is het brood zo duur dat het door de gewone man niet meer te betalen is, waardoor hij van armoede bonen en spurriebrood moet eten. Hierdoor ontstaan ziekten en kwalen. Toen er weer goed voedsel te verkrijgen was waren velen al gestorven. Door oorlogsgeweld durfde men de metten en getijden niet meer te houden. Niemand voelde zich veilig, paapsgezind of geusgezind. Men sloeg maar dood en hongerde de mensen uit. De pest brak uit en breidde zich snel uit in alle hoeken, behalve in Best, en eiste elke dag zes of zeven doden. Buren nemen een testament op, omdat de pastoor of andere gerechtigde personen niet meer op tijd konden komen bij een stervende aan de pest.
In 1616 zat er de schrik opnieuw goed in. Op 21 juni namen de schout en schepenen een rigoureus besluit. Na de hoogmis tussen 10 en 11 uur, als de meeste inwoners bijeen zijn, zou er een afkondiging hiervan plaatsvinden. Wie een besmette stad of dorp bezoekt moet een boete van 25 gulden betalen en wordt zes weken uit Oirschot verwijderd. Als iemand Oirschotse schrobbers of knechten in een besmet dorp aantreft, voordat Oirschot besmet is, dan mag hij deze persoon nog een kwartaal lang doodschieten.
Willem Gijsberts van de Maerselaer heeft de pest. Hij kan nog wel lopen, maar mag niet meer op de openbare weg komen. Op 1 oktober 1625 wordt hem het H. Sacrament toegediend en verklaart hij dat de opbrengst van zijn huisje met aanbouw in hertgang Aarle bestemd is voor de kosten van schrobbers en andere kosten die met de pest te maken hebben voor hemzelf en zijn volk. In 1626 overlijden nog een paar familieleden aan de pest.
Op 22 juli 1628 probeert het dorpsbestuur de financiële verantwoording door burgemeester (gemeenteontvanger) Jasper Philips van Esch over de jaren 1615-1617 af te ronden. Daarnaast wordt verantwoording gevraagd over 1606 toen hij heffer van de hertgang Notel was. Omdat van Esch aan de pest leed maakte men haast met deze afrekening. Hij moet alle ten onrechte ontvangen bedragen onmiddellijk terug betalen en zijn honorarium wordt ongeveer gehalveerd. Op 26 oktober laten de erfgenamen een gedetailleerd overzicht maken van de bezittingen van Jasper. In 1631 vinden we een kwitantie van apotheker Victor van Wamel aan de gemeentesecretaris die alsnog een openstaande rekening van Jasper Philips van Esch heeft betaald.
Op 30 september 1628 wordt er een nieuwe kerkmeester van de Petruskerk en de kapel van de H. Eik benoemd, omdat de oude door de pest is overleden. Een maand later schrijven de schepenen aan Gerard Goorts van de Laeck, die in Verrenbest woont, een brief met de volgende inhoud: Het is ons ter ore gekomen dat uw vrouw nabij de Sint Petruskerk alhier enkele huizen heeft schoongemaakt die besmet zijn geweest door de pest. Zij heeft een varken en andere onreine voorwerpen mee naar huis genomen, waardoor uw buren overlast wordt aangedaan. U wordt gesommeerd op straffe van een boete van 25 gulden het varken en andere vuiligheden direct, doch uiterlijk binnen zes uur, elders onder te brengen, zodat de buren daar geen last meer van hebben of schade van zullen ondervinden. Verder dient uw vrouw uit de buurt te blijven van andere mensen en dient ze zich te houden aan de voorschriften welke zijn vastgelegd in de jaarkeuren op straffe van de boetes daarin.
Op 6 maart 1630 verplicht Johan Peter Hanssen zich een maand lang als pestmeester in Oirschot te verblijven om de heersende pest te bestrijden. Hij zal alle hulp en advies geven met betrekking tot het drinken van water etc. en andere remedies adviseren en alles te doen wat in zijn macht ligt om deze ziekte tegen te gaan en gevolgen daarvan te voorkomen. Hij ziet erop toe dat niemand buiten Oirschot vertrekt, zodat niemand buiten zijn medeweten besmet kan raken. Verder belooft hij nimmer in de nabijheid van pestlijders te komen, maar alleen de drankjes en andere geneesmiddelen te verstrekken. Voor de drankjes krijgt hij 12 stuivers en voor de geneesmiddelen de waarde. Als de patiënten arm zijn dan moet Jan, ter wille Gods, de medicijnen gratis verstrekken, zoals bij rijken. Hij krijgt hiervoor een gulden per dag, kost en inwoning en een stoop bier. Als de ziekte na een maand niet voorbij is dan zal hij op verzoek langer blijven.
In de onzekere militaire situatie van de retorsietijd na de val van 's-Hertogenbosch in 1629 waren veel dorpen in de Kempen bevreesd voor plundering door de Duitse huurtroepen. Deze waren onder meer gelegerd in Mol, Balen, Lille en andere plaatsen. Veel inwoners uit Eersel, Steensel, Duizel, Vessem en andere dorpen in de Kempen vluchtten naar Oirschot. Omdat in genoemde dorpen pest blijkt te heersen, wordt op zondag 22 juli 1635 verboden om mensen uit deze dorpen, die mogelijk besmet zijn met de pest, in Oirschot op te nemen, op straffe van 6 carolusgulden. Deze boete moet zowel betaald worden door de eventueel besmette vluchtelingen als door inwoners van Oirschot, die hen opnemen. Daarnaast worden de meegebrachte bezittingen verbeurdverklaard. Een week later blijkt de pest in Eersel zich uit te breiden, waarop wordt verboden tussen Oirschot en Eersel heen en weer te reizen, op straffe van 6 carolusgulden.
Toch is Oirschot ondanks deze voorzorgsmaatregelen niet onbesmet gebleven. Een jaar later vinden we in het schepenprotocol een akte, waarin een afspraak over een vergoeding aan een schrobster wordt vastgelegd. Weer een jaar later maken echtelieden een testament op. De man ligt met de pest op bed. Datzelfde jaar bepaalt de zieke Heijlken dat na haar dood een vordering van 14 gulden als achterstallig loon, dat ze had verdient voor de verpleging van een pestlijder, ten goede komt aan de kerk, haar begrafenis en missen voor haar zielenheil. Haar kleren vermaakt ze aan een viertal vrouwen en haar linnengoed gaat naar de armen. Op 11 oktober 1637 maakt Jan Aelbert Boelaerts ten overstaan van de pastoor van de Sint Odulphuskerk, Jan van Oudenhoven, zijn testament op. Hij vermaakt op voorhand zijn huwelijksuitzet, een koe, aan zijn schoonzus Beelken, die daarvoor jaarlijks rond Sint Antoniusdag een mis moet laten doen en een rozenhoedje moet bidden zolang ze de koe in haar bezit heeft. Verder vermaakt hij aan Beelken , die weduwe is en in haar kraambed ligt een bedrag van 16 gulden. De kinderen uit het vorige huwelijk van Beelken krijgen 150 gulden. Zijn kind krijgt als het gedoopt wordt 2 dukatons. Jan was kennelijk van plan om met zijn schoonzus te trouwen en had bij haar al een kind gekregen. Omdat na het overlijden van Jan door de pest onenigheid in de familie was ontstaan over het testament en daar processen over gevoerd waren wordt er acht maanden later door goede mannen bemiddeld.{/AC}
Er zijn ongetwijfeld nog veel meer trieste voorvallen en bestuursmaatregelen uit de archieven op te diepen, maar met de aangehaalde gebeurtenissen moet al een redelijk beeld zijn ontstaan van de omstandigheden in tijden van pestepidemieën.
Bronnen:
- Campinia
- De Gildetrom
- Wikipedia