Werkwijze
Voor het vastleggen van transacties op gebouwen vanaf 1807 is gebruik gemaakt van samenvattingen van notariële akten. Transacties op percelen grond zijn, voorzover eventuele bebouwing niet is vastgesteld, buiten beschouwing gelaten. Naast de betrokken contractanten zijn ook de bronnen en objecten in een databank vastgelegd. Ondanks de grote hoeveelheid transacties die zijn opgenomen dient u er zich van bewust te zijn, dat helaas deze niet allemaal zijn opgenomen. Soms werden overeenkomsten onderhands afgesloten en ontbreekt daardoor de notariële akte. Ook werden transacties door notarissen buiten Oirschot vastgelegd. Na 1832 zijn deze natuurlijk, onderhands of buiten Oirschot, in het kadaster geregistreerd, maar deze bron is niet geraadpleegd.
Naast de gevonden transacties op gebouwen zijn ook de persoonsgegevens in de databank opgeslagen. Helaas kon niet van elke contractant zijn of haar persoonsgegevens opgediept worden. Mocht u echter correcties of aanvullingen op deze persoonsgegevens of transacties hebben, dan vernemen wij dit graag door middel van ons contactformulier.
Achtergrond
Napoleon Bonaparte voerde in 1810 scheiding van de macht in wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht in. Dit staat bekend als de trias politica. Dit betekende onder meer dat het dorpsbestuur niet langer de rechterlijke macht kon uitoefenen en dat rechtshandelingen voortaan door notarissen vastgelegd moesten worden. Als gevolg daarvan worden vanaf die tijd transacties op onder meer onroerend goed door notarissen verleden. Wij hebben dankbaar gebruik gemaakt van deze vastlegging.
Tot het einde van de 18e eeuw kende Nederland geen eenduidige administratie van onroerend goed. Hoewel al eerder pogingen waren ondernomen hierin verandering aan te brengen, zoals in 1791 in de Meierij van ’s-Hertogenbosch. In Oirschot begonnen de opmetingen op 19 december 1791 om 8 uur, op 12 september 1792 om 11 uur was alles klaar. De administratie bleef echter rommelig en tamelijk onoverzichtelijk. Hierdoor was het niet mogelijk om juiste waardebepalingen te geven en belastingaanslagen op te leggen. In 1810 en 1811 werd het gehele grondgebied opnieuw in kaart gebracht, met daarbij een overzicht van gegevens over het soort perceel, de eigenaren en de oppervlakte. Het project mislukte echter en de kaarten werden afgekeurd voor gebruik in het kadaster naar Frans model in 1811.
Hoewel Nederland enkele jaren later van Frankrijk onafhankelijk werd, bleven de Franse voorschriften toch van kracht. Het proces van kadastrering verliep echter traag. Pas in 1825 werd er tempo gemaakt door de invoering van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, met daarin de geplande invoering van de samenhang tussen grondboekhouding en hypothecaire boekhouding. Ofschoon in de periode tussen 1826 en de invoering van het kadaster op 1 januari 1832 een inhaalslag werd gemaakt in het maken van kartering, waren de gemaakte kaarten in deze periode van aanzienlijk lagere kwaliteit dan de kaarten die voor 1825 zijn gemaakt. Oirschot werd opgedeeld in de secties A t/m G. Binnen de secties kreeg elk perceel een nummer en werd ingedeeld in een gebied, meestal gebaseerd op de oude omgevingsnamen. Van elk perceel werd de oppervlakte, het gebruik en de eigenaar geregistreerd. Met behulp van de oude omgevingsnamen is de relatie met de oorspronkelijke herdgangen nog redelijk te herleiden.
In Nederland registreert de Dienst voor het kadaster en de openbare registers sinds 1832 gegevens over een bepaalde onroerende zaak (het perceel) en alle wijzigingen die zich daarin voordoen.
Voor 1832 en nog enkele jaren daarna werden transacties op percelen met namen (toponiemen) notarieel vastgelegd. Daarbij werden ook de belendende percelen genoemd. De betrokkenen wisten op deze manier feilloos op welke percelen een transactie betrekking had. Het ontbreken van het kadaster voor die tijd betekende nog niet dat er geen belasting hoefde te worden betaald. Aanslagen en wijzigingen werden nauwkeurig in het verpondingsregister bijgehouden.